De Nederlandse legerhelmen 1915-1945
 
 
Geschreven door dr. C. M. Schuiten hoofd Sectie Militaire Geschiedenis LINK
 
Er is op internet niet echt veel tekst te vinden over de geschiedenis van de Nederlandse legerhelm. Wat er wel op staat zijn twee stukken van het legermuseum onder het kopje ARMENTARIA en een pdf van onbekende oorsprong. Dat stuk staat onderaan de pagina met een verwijzing naar de internetpagina. Natuurlijk is er de prachtige site van Dutchhelmets.nl, zeker het bezoeken waard.
 
 
Wat we hebben:
In de herinnering aan de meidagen 1940 blijft de specifieke Nederlandse helm voortleven. Ten aanzien van het ontstaan van deze helm zijn er echter nog wat vraagtekens, ondanks het artikel „Nederlandse legerhelmen" dat F. J. H. Th. Smits publiceerde in aflevering 14 van Armamentaria (1979), het jaarboek van het Koninklijk Nederlands Leger- en Wapenmuseum „Generaal Hoefer". Dank zij het beschikbaar komen van nieuwe informatie is het mogelijk de genoemde publikatie aan te vullen en nog onbekende feiten onder de aandacht te brengen.
 
Zo is het bijvoorbeeld weinig bekend dat de vertrouwde Nederlandse helm in 1938 door Roemenië werd aangekocht; het leger van dat land heeft de Nederlandse helm gedurende bijna de gehele Tweede Wereldoorlog in de uitrusting gehad. De Roemeense troepen werden weliswaar aan het einde van de Tweede Wereldoorlog voorzien van Russische helmen, maar heden ten dage maakt Roemenië weer gebruik van een model dat verwant is aan het Nederlandse. In zekere zin zou men dus kunnen zeggen dat onze vooroorlogse helm voortleeft in het Oostblok!
 
Moderne helmen in Nederland.
Reeds kort na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 bemerkten de strijdende partijen dat het aantal hoofdverwondingen onrustbarend steeg. De oorzaak daarvan waren niet zozeer de afgevuurde klein-kaliberkogels als wel de uitwerking van het artillerievuur. Dat leidde tot de ontwikkeling van de moderne helm die sindsdien is blijven behoren tot de militaire uitrusting. Een van de grootste promotors van de helm was de Franse generaal Adrian die ervoor zorgde dat het Franse leger in 1915 werd uitgerust met de naar hem genoemde „Casque Adrian". De Britten ontwierpen een eigen model en de term „Stahlhelm" laat geen twijfel bestaan aan zijn nationaliteit. Ook de Nederlandse legerleiding ging op zoek naar een bruikbare helm. In 1916 werd een partij Franse helmen, die overigens niet voldeden, aangeschaft en in 1916 kwam zelfs een Nederlands model, de M 16, tot stand. Deze laatste helm, soms gemodificeerd, was in 1940 nog ruimschoots voorradig.
 
Na 1918 bleef de legerleiding bezig met het helmenvraagstuk. Beproefd werden Britse en Zweedse helmen, en er bestonden ook contacten met Belgische en Franse fabrikanten. Pikant detail is daarbij dat de regering, ondanks haar neutraliteitspolitiek, nimmer in Duitse richting heeft gekeken. Was de keuze al een probleem op zich, ook de verdeling van de aanwezige helmen over de eenheden leverde moeilijkheden op. Zeker, er waren helmen, maar het aantal was verre van toereikend. Hoeveel helmen er in de magazijnen waren opgelegd, kon niet worden nagegaan. Hoe zij in 1923 werden verdeeld, valt af te lezen uit de „Staat van voor oefeningsdoeleinden te verstrekken stalen helmen" waarvan de verdeelsleutel als volgt was.
 
Per Regiment Infanterie 300 stuks Bij het Bataljon Wielrijders 300 stuks
Bij het 1 e en het 3e Half-Regiment Huzaren (elk) 175 stuks
Bij het 2e en het 4e Half-Regiment Huzaren (elk) 150 stuks Per Regiment Veld-Artillerie 300 stuks
Bij het Korps Rijdende Artillerie 150 stuks Bij het oefeningsdetachement van de KMA 110 stuks
Per School van Verlofsofficieren der Infanterie 300 stuks
Bij de School van Verlofsofficieren der Bereden Artillerie 90 stuks
Bij de School van den Motordienst 75 stuks Bij het Regiment Genietroepen 100 stuks
 
Tijdens het interbellum is de Duitse Stahlhelm in Nederland gedragen door diverse burgerwachten; het waren helmen die in 1918 door de Duitsers waren achtergelaten in Roosteren en Susteren. Vast staat dat van een te mobiliseren krijgsmacht van ongeveer 300.000 man hooguit een derde van helmen kon worden voorzien. In het begin van de jaren '20 stond de legerleiding voor twee opgaven: het kiezen van een moderne helm en het zorgen voor voldoende fabricagefaciliteiten. De ontwikkeling en aanmaak van de M 27. In 1923 werd de Helmencommissie ingesteld om een oplossing te vinden voor de bovengenoemde problemen. Voorzitter werd kolonel-intendant L. E. W. van Albada. Als leden functioneerden de kapiteins C. E. W. van Voorst tot Voorst en J. A. Engeltjes, commandanten van respectievelijk de Eerste en de Tweede Stormschool, kapitein J. de Jongh en eerste luitenant G. P. de Kruyff (bekend geworden als Olympisch ruiter). De aanwezigheid van de commandanten van de Stormscholen is te verklaren doordat bij die scholen allerlei beproevingen werden gedaan. Deze commissie kwam in 1924 met het ontwerp van de zo vertrouwd geworden helm. De aanmaak van de proef modellen was toevertrouwd aan de Artillerie-Inrichtingen te Hembrug, waarvan de zogenaamde Patroonfabriek in 1924 de beschikking kreeg over de outillage voor de aanmaak van helmen. Zekerheid over de invoering van de nieuwe helm geeft het „Jaarverslag van het Staatsbedrijf der Artillerie-Inrichtingen over 1927", dat vermeldt: Het nieuwe model helm werd vastgesteld. In verband met het aanbrengen van een embleem moest de werkwijze worden veranderd. Dit gaf aanvankelijk enige vertraging in de aflevering. In 1926, 1928 en 1929 produceerden de Artillerie- Inrichtingen jaarlijks respectievelijk 22.000, 20.000 en 15.000 helmen.
 
De verwachting was dat de Artillerie-Inrichtingen in tijd van mobilisatie onmogelijk voldoende wapens, munitie en uitrustingsstukken zouden kunnen produceren en dat dan een taak was weggelegd voor de particuliere nijverheid. Dat had de minister van oorlog reeds in 1926 naar voren gebracht. Voor de aanmaak van helmen had dat tot gevolg, dat in 1931 de N.V. De Vereenigde Blikfabrieken te Krommenie een order kreeg voor 2000 helmen, waarmee deze onderneming bij de helmenproduktie werd betrokken. De helm M 27 is dus zowel bij de Artillerie-Inrichtingen als bij De Vereenigde Blikfabrieken aangemaakt. De eindverantwoording bleef bij de Artillerie-Inrichtingen. Toen in januari 1940 de produktie op volle toeren draaide, werden aan de Centrale Magazijnen van de Krijgsmacht 1500 helmen per dag afgeleverd. Het binnenwerk van de helmen werd verzorgd door de firma J. de Valk j r., Chasséstraat te Amsterdam. Voor het staal was men uiteraard aangewezen op het buitenland. Het was afkomstig van Poldihütte in Kladno (Bohemen), een onderneming die haar hoofdzetel had in Praag. Toen in 1939 Duitse maatregelen de toelevering van helmstaal stagneerden, ontstond er gebrek aan die grondstof. Er is toen gepoogd het staal uit de Verenigde Staten te betrekken. In die hachelijke periode deed de N.V. van Leers Walsbedrijven te Amsterdam in maart 1940 het aanbod helmstaal te leveren.
 
In 1939 waren de keuringseisen voor helmenplaten de volgende.
1. Gewicht en afmetingen diameter: 420 ± l mm dikte: gemiddeld 1,1 mm gewicht: 1.100 g -1.250 g
2. Het plaatmateriaal moet zijn een nikkel-siliciumof een chroom-silicium-staal in diepstampkwaliteit (fosfor- en zwavelgehalte lager dan 0,05%) in zacht korrelig gegloeiden toestand, zoodanig, dat de mechanische eigenschappen in alle richtingen practisch dezelfde zijn (ontbreken van de walsstructuur) en dus gevlucht zijn voor persbewerking, overeenkomende met de fabricage-methode van helmen zoals aan de A.l. wordt toegepast.
3. De uit de platen te verwerken helm moet na de warmtebehandeling voldoen aan de volgende schietproeven.
 
Geschoten wordt met een Beaumont-geweer op een afstand van 12,5 meter met looden kogels, welke aan de kopzijde een bollen vorm bezitten en waarvan het gewicht 11 ±0,1 gram bedraagt. Op elke helm worden 5 schoten afgegeven waarvan 4 respectievelijk op de voorkant, de beide zijkanten en den achterkant ter hoogte van de gaatjes (doch niet op de plaats van de gaatjes) en het vijfde schot op den bolvorm. De schoten, afgegeven op de voorzijde en bolvorm, moeten een V 6,25 geven van 225 ± W meter per secunde; de schoten, afgegeven op de zijvlakken en de achterzijde, moeten een V 6,25 geven van 225 ± 10 meter per secunde. Bij het schieten wordt de helm op passende wijze ondersteund. Het aantal doorboringen of gescheurde trefplaatsen mag niet meer dan 5% van de verschoten kogels bedragen of wel drie stuks per 50 schoten. De diepte van de indeuking door de kogels veroorzaakt, mag niet grooter zijn dan 15 mm (op den bolvorm niet grooter dan 20 mm).
 
Hoe fraai en degelijk de nieuwe helm ook was, er deden zich toch enkele complicaties voor. Twijfel rees over de wijze waarop hij diende te worden gedragen wanneer de soldaat hem niet als hoofddeksel gebruikte. De Helmencommissie, die in 1934 werd opgeheven, had er handenvol werk aan; zo ook de drukker van de Legerorders. Een ander probleem was de grootte van het hoofd van sommige militairen. Geen nood, er kwam een „groot model" (63 cm). Een grotere moeilijkheid was het glimmen van de helm. Dat verraadde de aanwezigheid der landsverdedigers reeds op verre afstand. Nu was dat geen typisch Nederlands probleem, want ook de Duitsers en de Fransen hadden ermee te kampen. De oplossing kwam door de helmen in 1937 te behandelen met alkydalverf. Een nieuwtje bracht in datzelfde jaar onze militai re attaché in Berlijn, de later bekend geworden majoor G. J. Sas, die het volgende meldde. Wellicht ten overvloede moge ik in dit verband (het glimmen van de helmen, S.) nog de aandacht vestigen op de in Duitsland gebezigden rubberband om den helm, waarin takjes enz. worden gestoken om dezen te camoufleren.
 
Uiteraard was het KNIL niet onkundig van de invoering van de M 27, zoals blijkt uit een proefbestelling in 1930 door het Departement van Koloniën. Aan de te leveren KNIL-helm werden de volgende eisen gesteld. Alle helmen zullen aan den achterkant 3 cm korter worden gemaakt dan het oorspronkelijk model en aan dezen achterkant tevens worden voorzien van een sleuf van 22 mm, terwijl een keelriem van ongeveer 22 mm van soepel chroomleder met schuifgesp moet worden aangebracht. Het binnenwerk moet aan de achterzijde worden verlengd voor nekbedekking. In 1936 werd een contract voor de levering van 3000 helmen getekend, waarna andere contracten volgden.
 
De aanschaf door Roemenië van de Nederlandse helm.
Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog waren de handelsbetrekkingen tussen Nederland en Roemenië van geringe betekenis. Desondanks raakte de Roemeense regering geïnteresseerd in de aanschaf van Nederlands oorlogsmateriaal, en wel om twee redenen: enerzijds de hoge kwaliteit van bepaalde Nederlandse produkten, anderzijds het feit dat Nederland een neutraliteitspolitiek voerde die een onbelemmerde aflevering van oorlogsmaterieel scheen te garanderen. In 1937 benaderde de Roemeense regering de N.V. Nederlandsche Verenigde Scheepsbouw Bureaux te Den Haag met het verzoek tot levering van twee onderzeeboten, een ter grootte van 550 t, 6 torpedobuizen van 53 cm, 80 m duikdiepte; de ander ter grootte van 600 t, 20 Vickersmijnen, 4 in plaats van 6 torpedobuizen en verder dezelfde duikdiepte. Dat verzoek is overigens niet gehonoreerd; dat was wél het geval met een grote bestelling helmen ten behoeve van het Roemeense leger. Hierboven werd reeds vermeld dat de Nederlandse helm in produktie was genomen door De Vereenigde Blikfabrieken (Verblifa), wier hoofdzetel zich te Amsterdam bevond. De fabriek stond in Krommenie. Deze fabriek, waar in 1940 ongeveer duizend arbeiders werkten, fabriceerde behalve de genoemde helmen ook nog granaathulzen, patroonhouders, vullingbussen voor gasmaskers, eihandgranaten en emballagemateriaal voor de Intendance. Het was derhalve een belangrijke oorlogsindustrie.Op l augustus 1938 arriveerden A. Tietje, directeur van de Verblifa, en ir. J. van der Waerden, eveneens in dienst van die onderneming, in Boekarest voor het voeren van de onderhandelingen. Als vertegenwoordiger van de Verblifa in de Roemeense hoofdstad trad op M. U. Perleman van de firma „Lincoln County", gevestigd Strada Academici nr l te Boekarest. De onderhandelingen hadden succes, zodat op 5 september 1938 de Roemeense minister Victor Slavescu namens Roemenië, en A. Tietje en J. van der Waerden namens de fabriek het contract konden tekenen. Het betrof de aankoop van 300.000 helmen. Aanvullende bestellingen brachten het totaal op 800.000 helmen. De Nederlandse regering stond positief ten aanzien van het contract en sanctioneerde de bestelling. Dank zij deze order kon de Verblifa een grote partij helmstaal in voorraad houden die zou worden benut wanneer Nederland zelf helmen nodig had. Aangezien de Roemeense regering grote waarde hechtte aan de aanschaf van Nederlandse helmen, en het een eerste grote bestelling in Nederland betrof, ging zij akkoord met de levering van de goederen in Amsterdam, en niet in Roemenië, zoals de gebruikelijke gang van zaken was.
 
Complicaties bij de aflevering aan Roemenië
Ten gevolge van de gespannen internationale situatie werd in Nederland op 28 augustus 1939 de algemene mobilisatie afgekondigd. Binnen korte tijd was vervolgens een leger van ongeveer 250.000 man op voet van oorlog gebracht. Het Nederlandse leger had toentertijd een groot gebrek aan bewapening en uitrusting, hetgeen was veroorzaakt door jarenlange besnoeiing van de defensieuitgaven. In 1936 was het tot de Nederlandse politici doorgedrongen hoe donker de in- Embleem op de Roemeense helm ternationale hemel werd, en inderhaast ging men over tot het versterken van de landsverdediging. Ondanks alle inspanningen was de situatie van uitrusting en bewapening in 1939 nog verre van rooskleurig. Het was dus niet verwonderlijk dat de inspanningen zich vooral richtten op de verbetering van 's lands defensie, en dat militaire leveranties aan het buitenland op het tweede plan kwamen te staan. Met ingang van l oktober 1939 was in actie gekomen het „Centraal orgaan voorziening behoeften van de weermacht", dat werkte onder leiding van een raad van beheer, die de naam van ,,Directorium" droeg. De doelstelling van deze organisatie was het bevorderen van de Nederlandse oorlogsindustrie ten behoeve van de eigen defensie. Dat directorium besloot op 16 november 1939 over te gaan tot vordering van 20.000 stalen helmen, die Verblifa gereed had voor verzending naar Roemenië, alsmede van de aanwezige stalen platen nodig voor de aanmaak van nieuwe helmen.
 
Op 28 oktober 1939 had de secretaris-generaal van het Nederlandse ministerie van buitenlandse zaken, A. M. Snouck Hurgronje, reeds aan de Roemeense zaakgelastigde in Den Haag J. T. Magheru geschreven dat, in verband met het landsbelang, de Nederlandse regering geen exportvergunning voor de helmen meer kon verlenen. Inmiddels waren 300.000 helmen afgeleverd en het touwtrekken begon om de helmen die voor verzending gereed lagen. De directie van Verblifa kwam in het geweer en voerde aan dat de helmen reeds Roemeens bezit waren en lagen opgeslagen in een loods te Amsterdam. Zij was bovendien van mening dat de Nederlandse regering indertijd akkoord was gegaan met de Roemeense bestelling en dat het dus niet aanging een uitvoervergunning te weigeren. Intussen ontstonden er moeilijkheden met de toelevering van het plaatstaal, de essentiële grondstof, uit Tsjechoslowakije dat al sinds medio maart 1939 door Duitsland was bezet. De Roemeense regering, die belang had bij een vlotte aflevering van haar bestelling, ondernam stappen bij de Duitse regering en slaagde erin de belemmeringen opgeheven te krijgen. Dat was overigens niet verwonderlijk, want Duitsland stelde veel prijs op het in stand houden van de goede betrekkingen met Roemenië die al eerder hadden geleid tot het sluiten van een Roemeens-Duits handelsverdrag op 23 maart 1939. Een zwanezang?
 
Toen de Duitsers op 10 mei 1940 ons land binnenvielen en de Nederlandse krijgsmacht zich te weer stelde, kregen vele helmen M 27 gelegenheid in de harde praktijk te bewijzen in hoeverre zij fatale hoofdverwondingen konden voorkomen. Bij verschillende eenheden deed men al snel de ervaring op dat het op de voorzijde bevestigde embleem — een ovalen plaatje met de Nederlandse leeuw in reliëf — de kansen op het afschampen van daar treffende kogels ongunstig beïnvloedde, reden om dat ornament ijlings te verwijderen. Het einde van de strijd hier te lande betekende in feite tevens het einde van het gebruik van dit type helm door de Nederlandse krijgsmacht, met dien verstande dat buiten Nederland doorstrijdende landgenoten nog de M 27 bleven dragen tot zij tegen Britse of Amerikaanse helmen werden ingeruild.
 
Het is niet onwaarschijnlijk dat de Duitsers in de beginfase van de bezetting nog een aantal Nederlandse helmen, hetzij uit de oorlogsbuit, hetzij uit de fabrieksvoorraad, naar Roemenië hebben verstuurd. In 1942 ten slotte kwam er een definitief einde aan de overeenkomst tussen de Verblifa en Roemenië. De Artillerie-Inrichtingen hadden nog een beperkte voorraad helmen over. Die werden verkocht aan verschillende gemeentelijke luchtbeschermingsdiensten, tot in 1943 ook dat restant uitverkocht was. Toch bleek ook toen de rol van dit uitrustingsstuk niet geheel te zijn uitgespeeld; in de slotfase van de Tweede Wereldoorlog maakten leden van de Binnenlandse Strijdkrachten vaak een dankbaar gebruik van de helm, die echter daarmee wel definitief zijn zwanezang lijkt te hebben gezongen: in de wederopbouw van de naoorlogse Nederlandse krijgsmacht was kennelijk gaan plaats meer ingeruimd voor een eigen research en ontwikkeling die hadden kunnen leiden tot een geslaagde voortzetting van wat eens tot op de Balkan werd gewaardeerd.
 
Literatuur Sectie Militaire Geschiedenis, Den Haag. Doe. 406/14.
Archief Artillerie-Inrichtingen, Hembrug. Doe. 1175, 1239,1949, 1750.
Alg. Rijksarchief, Den Haag. Arch. Hoofdkwartier Veldleger, nr 425.
 
Inleiding vervolg.
 
Dit artikel is de voortzetting van een verhandeling, die eerder verscheen in Armamen­taria nr. 10, waarin de eerste ontwikkelingsfases van de Nederlandse stalen helm wer­den beschreven. Dit vervolg handelt over de activiteiten van de toenmalige `Commissie inzake het helmvraagstuk in de aanvang van de jaren twintig', het ontstaan van de Nederlandse stalen helm N.M. en diverse bijzonderheden over dit type tot en met de Meidagen 1940. Alvorens echter over te gaan tot de behandeling van deze fase, waarbij onder meer de laatste modificaties van het ontwerp en de ervaringen in de oorlogspraktijk aan de orde zullen komen, lijkt het gewenst in deze inleiding nog een zeer beknopte samenvatting van het relaas uit 1975 te geven.
 
In navolging van hetgeen bij de oorlogsvoerende partijen in het buitenland wordt geobserveerd, besluiten de Nederlandse autoriteiten halverwege de 1e Wereldoorlog over te gaan tot de invoering van een stalen helm bij de strijdkrachten. Als proefnemingen met buitenlandse produkten (de Franse Casque Adrian M15) onbevredigende resultaten opleveren, is men aangewezen op eigen initiatief. Uit de experimenten met diverse proefmodellen, die bij de troep (18RI) aan de praktijk worden getoetst, resulteerde uiteindelijk het model M16, als uit een stuk geperste eenheidshelm. Dit `pannetje' zal dan de standaardhelm zijn van de Nederlandse Armee als in 1918 aan WO.I een einde komt, zij het dat lang niet alle onderdelen hiermee zijn uitgerust. Aangezien aan dit model nog wel enkele bezwaren kleven, wordt de ontwikkeling voortgezet hetgeen resulteert in de zogenaamde `gekraalde Rochlin helm', zo genoemd naar de metaalsoort waarvan deze was vervaardigd. Dit betekent echter niet dat het voorgaande model uit het leger verdween, want tot in 1940 hebben de M16, de Rochlinhelm en de later ontwikkelde modellen deel uitgemaakt van de uitrusting van de Nederlandse soldaat
 
Nederlandse stalen helm N.M. (Nieuw Model)
 
Blauwdruk met het eerste ontwerp van de helm N.M. Pierre Sellier (`caporal-clairon' van de 3e Compagnie van het 171ste Regiment Infanterie, dat weer deel uitmaakte van de 166ste Divisie van Generaal Debeney) was een uit de vele honderdduizenden `poilus' , die vanuit de bagger van de loopgraven `La Franse' verdedigden tegen de legers van keizer Wilhelm II. 1918 loopt ten einde, om juist te zijn, het is 7 november 1918, laat in de avond - het moet ongeveer 11 uur geweest zijn - toen plotseling zijn compagniescommandant, de kapitein Lhuiller (25 jaar oud) hem het bevel geeft zich gereed te houden, om bij een volgend commando het signaal `Cessez le Feu' (staakt-het-vuren) te blazen. De eenvoudige hoornblazer beseft eigenlijk niet, dat hij met deze opdracht plotsklaps wereldberoemd zou worden; trouwens, hij heeft er de tijd niet voor om het te beseffen, daarvoor gaat alles te snel in zijn werk daar in dat stukgeschoten dorpje aan de weg van La Chapelle naar Rocquigny, dichtbij de Belgische grens. Wat is er eigenlijk aan de hand? De Duitse generaal Von Winterfeld, hoofd van een speciale missie van parlementariërs, meldt zich op deze koude, stikdonkere avond bij een der Franse voorposten in deze sector van het front. Het militaire gezelschap is gezeten in met grote witte vlag­gen uitgeruste auto's, de koplampen op groot licht. Op een van de treeplanken staat een Duitse trompetter, die zijn schetterende signalen in de richting van de `Franzosen' blaast. Ze komen om een wapenstilstand vragen. Na enig heen en weer gepraat neemt nu caporal clairon Sellier op de auto de plaats in van die Duitser en blaast Franse staakt-het-vuren signalen die luguber historische gedenkwaardige nacht in. We kunnen ons nu zo levendig voorstellen hoe die Duitse trompetter van Von Winter­feld er ongeveer uitgezien moet hebben. Van het `Ausmarschuniform' van augustus ` 14 was niet veel meer overgebleven dan een feldgraue, knooploze tuniek en overjas. De `Pickelhaube' , de trots van het Duitse leger, had plaats gemaakt voor de uniforme zware stalen helm, die diep over de ogen gedragen werd, en als de M.16 de geschiedenis in zou gaan en de Legermusea! De Fransman Pierre Sellier, gekleed in `Blue Horizon' droeg op een joyeuse manier, de sierlijke `Casque Adrian' een artistiek pro­dukt van slechte kwaliteit, maar ondanks deze zwakheden, toch de helm van de `Victoire' . Grote contrasten van twee werelden, die ook in ontwerpen en uitvoeringen van stalen helmen duidelijk tot uiting kwamen. Wij allen kennen de verdere afloop. Dit kleine incident, daar in die volkomen onbekende sector van het westelijke front, had grote gevolgen. Op de 11e dag van de 11e maand in 1918 om 11 uur in de morgen komt met enige pennestreken een einde aan de 1e Wereld Oorlog. Eindelijk! Miljoenen Tourmies, Sammies, Poilu's, Jassen en Fritzen gekleed in Khaki, feldgrau of bleuhorizon, allen met moderne, uniforme stalen helmen uitgerust, wachten gelaten de loop der gebeurtenissen af.
 
Aanleiding en ontstaan van de Nederlandse helm NM (nieuw model)
Ook het neutraal gebleven Nederland gaat nu snel zijn krijgsmacht demobiliseren. Per slot bestonden in 1918 Land- en Zeemacht uit ± 500.000 man en de zorgen waren dus legio. Ondanks grote financiële problemen en wat dies meer zij, had onze legerleiding toch nog kans gezien in ruim 3 jaar tijd het leger, dat praktisch in 1914 geheel in het traditionele donkerblauw was gekleed, in modern veldgrijs uit te rusten, om over allerlei bijkomende uitrustingsstukken, die nu eenmaal noodzakelijk zijn bij moderne oorlogsvoering maar niet te spreken. Bij deze tenuerenovaties behoorden ook stalen helmen en die kwamen als de M.16 het geheel completeren. Men was er werkelijk vroeg bij! Door materiaalschaarste en slechte kwaliteit der grondstoffen - de toenmalige fabrikanten treft geen schuld - werden van dit type helm grote partijen van goede en minder goede kwaliteit afgeleverd. Al vrij snel na de demobilisatie van het dienstplichtig en reservepersoneel van de Koninklijke Landmacht in 1918 en 1919 werden de werkzaamheden, die verband hielden met de helmenproblemen aktief voortgezet. In het schrijven van de directeur van de Munitiefabriek (De Hembrug) van 21 maart 1919 aan `Den Heer Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht' wordt voor de eerste maal gewag gemaakt van de plannen om tot een ander model helm te komen. Men was niet tevreden met de vorm van het huidige type, de M 16.
 
Munitiefabriek 21 Maart 1919 ad 986A onderwerp: STALEN HELMEN
Uit uw schrijven dd. 19 Maart jl. Afd. G. S. No 2481 Meenen wij te moeten opmaken, dat overwogen wordt niet over te gaan tot annuleeren der aan de firma VAN HEYST gegeven opdracht, wat was voorgesteld in ons bericht van 7 februari jl. Afd. M.F. No 536 A. en wat blijkbaar aanvankelyk ook door het Departement van oorlog gewenscht werd (zie o.a. Aanschr. Departement van Oorlog dd 12 Februari jl. IV de Afd. No 143). De oorspronkelyk aan de Firma VAN HEYST gegeven opdracht houdt als eisch in, dat het materiaal moet bevatten 1 % koolstof en 11 % mangaan; de trekvaardigheid minstens 60 KG per mm2 en de rekking minstens 1 % moet bedragen. Voorts is daarin bepaald, dat de helm bestand moet zyn tegen revolverschoten van het Legermodel op 6 M. afstand. Na het treffen mogen geen gaten of scheuren worden waargenomen. De helm mag verder niet scheuren wanneer krachtige slagen met een gescherpte klewang. daarop worden toegebracht. Wy teekenen hierby nog aan, dat de eisch betreffende samenstelling van het materiaal zoomede de cyfers van de trekvastheid en rekking vrywel overeenkomen met hetgeen gevonden werd by het onderzoek der Engelsche helmen, welke helmen voorts geheel voldeden aan de gestelde schietproef en slagproef. Van alle helmsoorten die hier ter onderzoek worden gezonden voldeden alleen de Engelsche en de Duitsche helmen geheel aan die proeven. De Hollandsche helmen zijn niet van kwaliteitsstaal gemaakt en voldoen ook niet in alle opzichten aan de schiet -en slagproef. De Fransche en de Zweedsche helmen hadden nog minder weerstand. Een later ter onderzoek ontvangen Zwitsersche helm voldeed ook vrywel aan de proeven vorenbedoeld. In ons aan u gericht schrijven van 7 juni 1918 No 483 Geheim wordt daaromtrent vermeld: "De Zwitsersche helm nadert wat weerstand tegen het revolverschot op 6 M. en tegen Klewangslagen betreft de eigenschappen van de Duitsche en Engelsche helmen die hier in dertyd onderzocht werden en staat slechts weinig by deze achter." Omtrent het materiaal dezer helmen werd u nader bericht by ons schrijven van 13 juli 1918, No 3418 A. Ten einde Uwe vraag te kunnen beantwoorden of de 50000 oorspronkelijk by de firma VAN HEYST op genoemde voorwaarden besteld, zullen voldoen aan de eischen, welke daaraan gesteld moeten worden, is het voor ons nodig te weten welke de eischen zyn dan wel of de door ons by de bestelling gemaakte voorwaarden voldoende geacht worden. Verder ryst de vraag of het model, waarnaar de firma VAN HEYST de helmen afleverde, het meest gewenscht wordt geacht dan wel of de voorkeur gegeven wordt aan een ander model (Het Engelsche wykt enigszins, het Duitsche wykt zeer sterk af van dat van den Hollandsche helm; dit laatste werd door het Departement van Oorlog vastgesteld) . Wij teekenen nog aan dat een eenigszins meerdere preciseering van de samenstelling van het materiaal (waarin dus ook het percentage der verdere bymengselen is vastge­legd) op den prys van de helmen vermoedelyk wel geen invloed zal hebben. Wel zal modelwyziging, speciaal wanneer tot een model als het Duitsche mocht worden overgegaan, prijsverhoging ten gevolge hebben, zowel wegens het meerdere materiaal wat er voor noodig is als wegens de hoogere fabricagekosten etc, etc . . .
 
De Nederlandse regering had wel bij het Franse gouvernement als aanvulling 10.000 `casques Adrian' gekocht, maar die partij voldeed in het geheel niet. De Duitse helm M. 16 daarentegen kwam bij diverse proefnemingen als de beste naar voren. `Grundlich' bedacht en nog `Grundlicher' uit prima staal geperst. Ongetwijfeld vond men de vorm toch veel te Duits en daarom nam de legerleiding dit model niet zomaar klakkeloos over. Zoiets was al in dié tijd onverkoopbaar bij het Nederlandse volk. Er moest iets Nederlands komen en van goede kwaliteit! De archieven van de Sectie Krijgsgeschiedenis van de Landmachtstaf te 's-Gravenhage brachten veel gegevens aan het licht. Onderstaande brief, uit 1924, met schetsontwerp geeft het eigenlijk ontstaan weer van de Nederlandse helm N.M. (Nieuw Model), die rond 1927 werd ingevoerd bij het Leger en iets later bij de Vloot en in iets gewijzigde vorm bij het KNIL.
 
Directeur Der Centrale Magazijnen Amsterdam, 17 Mei 1924. van Militaire Kleeding en Uitrusting No 1106
Onderwerp: HELMEN
Namens de Commissie inzake het helmvraagstuk moge ik u verzoeken een 8-tal helmen te willen doen vervaardigen van een model als op nevensgaande schets is aangegeven. U gelieve hierbij inzonderheid het zijprofiel te volgen, daar voor het juist daarbij passen van het frontprofiel niet kan worden ingestaan. 4 van deze helmen zouden in iets grooter afmeting dan de 4 anderen kunnen worden vervaardigd en wel zodanig, dat de binnenomtrek ter hoogte van de lederen rand voor het binnenwerk ten naaste bij 69 c.m. bedraagt overeenkomende met de binnenwijdte van de Engelschen helm. Hierbij wordt het vlak van de aslijn van den lederen rand (bij den bestaanden helm het vlak waarin de gaatjes voor bevestiging van den rand liggen) evenals bij den bestaanden helm 8 ½ c.m. onder den top van het helmgewelf bedacht. Het is de bedoeling in de 4 grootere helmen z.g. Engelsche binnenwerken te doen aanbrengen zodat in die helmen alleen een topgaatje nodig is en een in elk der beide zijkanten voor het bevestigen van het binnenwerk. De 4 kleinere helmen van gelijk model, bestemd voor binnenwerk van Hollandsch model waren zóó te vervaardigen, dat het vlak van de gaatjes evenals bij den bestaanden helm 8 ½ c.m. onder den top van het gewelf komt te liggen en dat op gelijke wijze de randgaatjes worden aangebracht als bij den bestaanden helm. De omtrek van het nieuwe model gemeten langs de gaatjes zou dus bij de kleinere helmen, gelijk moeten zijn aan die van het bestaande model. Zoo mogelijk waren alle 8 helmen langs den omtrek van den rand van een omliggend bandje en aan de binnenkant van de vóórzijde van twee beugeltjes van gelijken stand en afmetingen te voorzien als u onlangs heeft doen aanbrengen. Alle helmen waren te vervaardigen van metaal van gelijk gemiddeld gewicht per d.m.2 als het metaal waarvan de bestaanden helmen van Zweedsch fabrikaat zijn gemaakt. Daar het slechts helmen zijn voor draagproeven kunnen zij van gewoon plaatijzer worden gemaakt. Gaarne zou ik van U vernemen, of u de vervaardiging op u kunt nemen en zoo ja, wanneer de proefhelmen vermoedelijk gereed kunnen zijn. Voor het binnenwerk zal dezerzijds worden zorg gedragen.
DE KOLONEL-INTENDANT
 
Er bestond dus een officiële commissie, die belast was met de oplossing van het helm vraagstuk en het dient gezegd te worden; men bleef actief! De Verenigde Blikfabrieken te Wormerveer (NH), gespecialiseerd in perswerken kregen de opdracht van het toenmalige Ministerie van Defensie deze helmen N.M. te vervaardigen, terwijl het lederen binnenwerk met de viltkussens vervaardigd werden in een fabriek te Amsterdam, die zich toen specialiseerde in het fabriceren van uitrustingstukken in leder en textiel voor de Nederlandse Krijgsmacht. Dit alles moet in 1926 hebben plaatsgevonden. De helmen werden gespoten in een vrij donkere olijftint, die later (begin 1930) soms nagenoeg zwart was geworden door het steeds maar opwrijven met wapenolie, terwijl het ovale roodkoperen rijkswapen, dat uitgevoerd was in dofzwart, duchtig gepoetst werd, het moest glimmen! De helmplaat Dit gebeurde o.a. bij de Regimenten Grenadiers en Jagers, die gelegerd waren in Waakdorp bij 's-Gravenhage, wanneer er parades of defilés waren in de Residentie of op het Malieveld. De bekende aquarellist van Oorschot heeft op een van zijn afbeeldingen, die opgenomen is in de bekende briefkaartenserie, die rond 1935 is uitgegeven, niet alleen zéér duidelijk de fraaie vorm van de helm, maar ook de donkere tint weergegeven. Toen rond 1934 aan de helm enige wijzigingen werden aangebracht - o.a. de onderzijde werd bij het oor iets meer uitgesneden - werden deze exemplaren gespoten in een helle olijfkleur, tegen het groen aan. Voor de beredenen werd van bruin tuigleder een drager samengesteld, die bevestigd werd aan het harnachement, de helm een goede plaats gevend naast de andere uitrustingstukken op het paard. Werd tijdens de mars de helm niet gedragen, dan droeg men, veelal bij de infanterie, de helm aan de kinriem rondom de staande kraag of met een riempje door de sleuf in het halsgedeelte op de ransel. Deze noviteit in het leger haalde de pers, zowel de schrijvende als de fotograferende. Tijdens de begrafenis, met militaire eer, van de oud-Gouverneur-generaal van Nederlands Indië, de Luitenant-Generaal J. B. van Heutsz te Amsterdam, werd het militaire deel van de stoet gecommandeerd door de Luitenant-Generaal Muller Massis, die toen als enige en zéér waarschijnlijk als eerste de nieuwe helm droeg, want wij schrijven juni 1927.
 
Op een der platen voorkomend in de `Atlas van XLV platen' behorende bij de `Handleiding tot de kennis der Artillerie' wordt in een lijntekening deze helm weergegeven en aangeduid als: Helm, Nederland (N.M.). Het boekwerk is gedateerd: 1927! Afbeelding uit de 'Atlas van XLV platen behorend bij de 'Handleiding tot de kennis der Artillerie' 10 mei 1940 Muller Massis nam als enige tijdens de plechtigheden rondom de katafalk op de Nieuwe Oosterbegraafplaats de helm af, als een laatste groet aan Van Heutzs, een eerbewijs, dat op deze wijze ook veel in Duitsland werd gebracht. Toen in Europa bij de grote legers, na 1918, algemeen de moderne stalen helm tot de uitrusting van iedere man ging behoren, werden bij manoeuvres en defile's deze martiale hoofddeksels veelvuldig gebruikt. Vooral in Duitsland, Frankrijk, België en Italië werd de stalen helm een uiting van nationale trots. De Rijksweer tooide zich met de M 16, België, Frankrijk en Italië met de `Adrian' .
 
Voor verschillende militairen was het veelvuldig dragen van de stalen helm te bezwaarlijk. Slimme fabrikanten `sleten' via coupeurs helmen perfect nagemaakt in papiermaché, aluminium en zelf in rubber! Praktisch alle Duitse generaals en zelfs later maarschalken van het Duits leger droegen exemplaren van zeer licht materiaal gemaakt. (In vredestijd wel te verstaan). Het dient gezegd te worden, in Nederland ging men niet over tot aanschaf van dergelijke exemplaren, hetgeen niet wegneemt, dat er toch enige exemplaren N.M. zijn in de collectie van het Koninklijk Nederlands Leger en Wapenmuseum, die vervaardigd zijn van aluminium en papiermaché en die volgens de overlevering hebben toebehoord aan directeuren van een der stafmuziek­korpsen bij de K.L. van voor 1940. Unieke stukken, die waard zijn genoemd te worden. Ook maakten de Duitsers, die behoorden tot de Division Brandenburg, en in nagemaakte Nederlandse uniformen in 1940 verraderlijke overvallen pleegden op Nederlandse militairen, gebruik van in papiermaché uitgevoerde Nederlandse helmen N.M..
 
De Koninklijke Marine (Korps Mariniers).
Bij het Korps Mariniers werden hier te lande in de aanvang der dertiger jaren voor de eerste maal stalen helmen ingevoerd en wel van het nieuwe model. In plaats van het ovale wapenschild werden er aanvankelijk de bekende geelkoperen schouder- of petemblemen opgeplaatst, die weer later vervangen werden door het in sterk reliëf uitgevoerde wit-metalen koppelplaatembleem. De beide emblemen vertonen het onklare anker met de Koninklijke Kroon. Het detachement Mariniers, dat in 1934 op verzoek van de Volkenbond deelnam aan de handhaving van de nodige orde en rust tijdens de gebeurtenissen rond het Saargebied droeg een gehele landmachtuitrusting en dus ook de helm N.M. met de ovale plaat, waarop de gestileerde `klimmende' Nederlandse Leeuw. Tijdens de gevechten rond de Maasbruggen te Rotterdam in mei 1940 en in Zeeland droegen zowel de Mariniers als het personeel der Marinetroepen de stalen helm N.M.
 
Mobilisatie 1939-1940
Artilleristen tijdens de Mobilisatie 1939-1940 dragen de helm N.M. (Verbeterde versie) Tijdens de mobilisatie en de Meidagen 1940 droeg het personeel van de Koninklijke Landmacht de helm M16 (met 1 en 3 riemssleuven), de helm vervaardigd van Rochling-staal, de helm N.M. ingevoerd in 1928 en de gewijzigde versie van ± 1934. Het personeel van het Wapen der Koninklijke Marechaussee droeg de helm N.M., geheel met zwarte verf bespoten. Gedurende deze periode werden er op vrij grote schaal de olijfgroene helmelastieken met de twee haken uitgereikt, die het nodige camouflagemateriaal, zoals takken, hooi en ander materiaal bijeen konden houden. Meestentijds beperkte de camouflage zich tot het bestrijken van de helm met modder en slijk. De sierlijke ovale plaat voorop de helm maakte vooral door de fraaie uitvoering in sterk relief, een goede indruk. In de oorlogsdagen echter werd deze fraaie uitvoering een groot gevaar voor de drager, want het indringingsvermogen van de kogel of granaatscherf werd door die reliefwerking vergroot. Spoedig werden met de punt van bajonet, stormdolk of de klewang deze ovale schildjes verwijderd. De vrijgekomen blanke stalen plek werd met modder of groene verf bestreken. In het Legermuseum te Leiden is een dergelijk exemplaar, uit deze periode, in de expositie opgenomen. Tijdens en na de Meidagen van 1940 werden vele van deze helmen als herkenningsteken neergelegd op de vers gedolven graven van gevallen Nederlandse militairen.
 
De stalen helm van Koningin Wilhelmina
Het zal slechts weinigen bekend zijn, dat Koningin Wilhelmina in het bezit was van een stalen helm N.M. van de laatste uitvoering, dus het model dat aan de onderzijde iets meer ruimte gaf aan de oorzijden, olijfkleurig was geschilderd en waarvan het ovale wapen in een nagenoeg zwarte tint was uitgevoerd. Tijdens de Mobilisatie 1939 werd de heer H. W. Blomjous, militair coupeur, Denneweg te 's-Gravenpage op het Paleis Noordeinde ontboden. Daar werd hem bovengenoemde helm met model-binnenwerk getoond en men verzocht hem te zoeken naar een oplossing, die het mogelijk zou maken, dat H.M. deze helm, indien nodig, op het kapsel zou kunnen dragen. De bestaande model helmvoering leende zich uitermate slecht voor een dergelijke draagwijze. De heer Blomjous, oud beroepsonderofficier der Jagers, vond het een zeer eervolle opdracht en ging direct aan de slag, aldus zijn dochter Mevr. de Jong-Blomjous, die zich dit voorval nog heel goed herinnerde. Na enig experimenteren viel de keus op een voering van bont. In zwart bont uitgevoerd werd de helm op het paleis Noordeinde afgeleverd en Koningin Wilhelmina was tevreden. Deze Koninklijke helm, dit unieke exemplaar, ging met haar draagster geschiedenis maken. Toen de toenmalige Nederlandse regering het raadzaam achtte, dat de Koningin en haar familie naar het vrije Engeland zou moeten uitwijken, teneinde leiding te kunnen gaan geven in de strijd tegen Nazi-Duitsland en zij in Harwich met een verbeten gezicht aan wal stapte, droeg zij aan de riem de bewuste helm. Ongetwijfeld heeft zij dit exemplaar ook tijdens de Meidagen in haar onmiddellijke nabijheid gehad, zowel op het Huis ten Bosch, als later op het Paleis Noordeinde. Ook prins Bernhard droeg tijdens die periode uit onze geschiedenis een helm N.M. van de laatste uitvoering. Na de algehele bevrijding van ons vaderland in 1945 is met koningin Wilhelmina ook de helm teruggekeerd. Als een zeldzaam archiefstuk is dit praktisch onbekende exemplaar opgelegd in het Koninklijk Huisarchief te ‘s-Gravenhage. Voor de tentoonstelling' Onder het oog des Konings', die door het Ministerie van Defensie was georganiseerd in de Rolzaal te ‘s-Gravenhage t.g.v. het 150-jarig bestaan van de Garderegimenten Grenadiers en Jagers, was voor de eerste maal, met toestemming van de Koningin, deze helm voor het publiek ter bezichtiging beschikbaar gesteld.
 
Tenslotte: de helm N.M. was een typisch Nederlands-nationaal produkt, goed van vorm (ondanks de gevaarlijke ovale plaat) vervaardigd uit prima materiaal, goed afgewerkt, iets eigens! Toen in 1946 door de Minister van oorlog een Mobilisatie Oorlogskruis werd ingesteld heeft de ontwerper van deze onderscheiding bewust op de twee gekruiste Nederlandse stormdolken, in het hart ervan de Nederlandse stalen helm N.M. geplaatst als een eresaluut aan al die militairen van Land- en Zeemacht, die in 1940 met hun Vorstin hun best hadden gedaan vrijheid en goed te verdedigen tegen een overmachtige vijand.
 
Internet: Inleiding
 
In de omvangrijke collectie "moderne stalen helmen van diverse naties", aanwezig in het Koninklijk Legermuseum, zowel in Leiden als in het Armamentarium te Delft, is de groep exemplaren gedragen door de Nederlandse strijdkrachten uit de periode 1916 tot heden een van de grootste en meest interessante. Gezien de omvang van dit onderwerp is getracht in deze aflevering van "Armamentaria" het ontstaan van de moderne stalen helm in zijn algemeenheid weer te geven en dan speciaal die helmen te belichten waarmede in de periode 1916/1917 door de Nederlandse legerleiding werd geëxperimenteerd. Hiervan behoorden sommige exemplaren tot de uitrusting van vele in 1940 gemobiliseerde militairen.
 
Helm en hoofd
Legers hebben door alle eeuwen heen behoefte gevoeld de strijdende man te beschermen tegen vijandelijke wapens. Grieken, Romeinen, Egyptenaren, Assyriërs en Galliërs, om maar enige dragers van vroegere beschavingen te noemen, heb¬ben reeds in het verre verleden gezocht (en met succes:) naar afdoende bepantseringen, zowel voor de man te voet, als voor de man te paard of op de strijdwagen.Romeinse legioensoldaten, die rondom het begin van onze jaar¬telling de lage landen binnenmarcheerden beschikten over een, voor die tijd perfect vervaardigde, uniforme metalen bescher¬ming, zowel voor de romp als voor de schedel. In de eeuwen daarna hebben in het oude Europa kundige wapen¬smeden voortdurend geëxperimenteerd om maar vooral 100 vei¬ligheid te kunnen bieden, wanneer het ging om de vervaardi¬ging van een nieuw type harnas of een vernuftig bedachte helm. Er bleven vanzelfsprekend vele zwakke, trefbare plekken in die beschermende metalen laag om het menselijk lichaam. Vooral de helm voor de 'broze schedel", waarin het brein huist, heeft qua vorm en gewicht van dit uitrustingsstuk eeuwenlang bekwame handwerkslieden en constructeurs kopzorgen gekost. Enerzijds moest de helm de drager volledig behoeden tegen de bewuste dodelijke klap, anderzijds moest er van de imponeren¬de helmvorm iets uitgaan. De tegenstander moest erdoor be¬vreesd raken, de helm vereiste allure: Men ging in de loop der eeuwen er toe over, helmen uit te dossen met kleurrijke, weelderige vederbossen of staarten van paardehaar. Door het aanbrengen van, overigens sierlijke ornamentiek, werden de stoere lijnen van het metaal van het manhafte hoofddeksel van weleer (helaas) verdoezeld. De kracht was eraf, letterlijk en figuurlijk
 
De militaire mode
De militaire mode sprak, toen al, een hartig woordje mee. De tijd kwam, dat het uiterlijk aanzien van de krijgsman op het eerste plan werd geschoven, hetgeen ten koste ging van zijn bescherming. Een dergelijke situatie zou voortduren tot in onze dagen. Aangevangen in de 18e en 19e eeuw was de toestand in het begin van onze eeuw, internationaal gezien, nog volko¬men ongewijzigd. Tot zelfs in het begin van de 1e Wereldoor¬log droegen cavalerie-eenheden van de Franse en Duitse le¬gers, zoals b.v. de kurassiers. en dragonders, helmen (wél voorzien van een stoffen camouflage-overtrek:), doch uitge¬voerd in een lichte metaalsoort, rijkelijk versierd met véél ornamentiek zoals kammen, pieken, rozetten, kokardes en em-blemata. Het waren prachtexemplaren, uitermate geschikt voor parades op de Champs Elysée's of "Unter den Linden", maar volkomen ongeschikt voor een afdoende schedelbescherming in een moderne oorlog. Men kent de fatale afloop van deze fraaie hoofddeksels. Scherven en splinters van moderne artillerie-munitie drongen snel door deze lichtmetalen exemplaren heen en maakten bij beide partijen zulke enorme aantallen aan doden en gekwetsten, dat snel ingrijpen van de legerleidingen een zaak van de eer¬ste orde was geworden.
Men zocht zowel bij de Centralen als bij de Gealliëerden naar een metalen eenheids-hoofddeksel, want ook de massa's der infanterie, artillerie, genie en andere onderdelen waren of uitgerust met de lederen "pickelhauben" of met de van stof vervaardigde kepi's en platte petten.
 
Frans initiatief
De Franse legerleiding komt de eer toe het begin te hebben gemaakt met de vervaardiging van zo'n eenheidshelm. Generaal Adrian, Intendant militair van het Franse leger, vernam dat de poilu's in de loopgraven de deksel van het etensblik op de rood-blauwe kepi plaatsten om zo nog enige bescherming te zoeken tegen de dodende granaatsplinters. De generaal werd hierdoor op een idee gebracht. Er moest snel een stalen voering voor de kepi worden ontworpen, welke onzichtbaar zou zijn en de schedel voor een deel zou beschermen. De mooie vlotte kepi, de trots van de Armée, behoefde dan niet te worden afgeschaft.Deze "pantsering" van de kepi voldeed uiteraard niet, zodat er een commissie in het leven werd geroepen, welke tot taak kreeg een uniforme stalen helm te ontwerpen (1914/1915). Eduard Detaille, de beroemde Franse schilder van het mili¬taire genre, maakte het ontwerp. Sterk geinspireerd door de "Bourguignotte", een Franse piekeniershelm uit de 16de en 17de eeuw, waarvan een exemplaar in een der vitrines van het legermuseum in het Hôtel des Invalides te Parijs lag, kwam in 1915 als de "casque-Adrian" of zakelijker gezegd: "helm Model 1915" van de tekentafel, picturaal, joyeus, maar waardeloos, het dient gezegd te warden. Dit uiteindelijke model was samengesteld uit diverse onder¬delen, de bol, de geprofileerde kam met de luchtroosters, de klep voor en achter en voorop, in metaal, de wapen- en regimentsemblemen. Het waren noodlottige versieringen: Ook hier werd weer de practische waarde opgeofferd aan de schoonheid. Het metaal was dun en blikkerig, zodat menige scherf dit nieuwe hoofddeksel doorboorde én de schedel, die eronder zat ...... In 1918 telde Frankrijk 40.000 blinden als gevolg van scherf- en splinterverwondingen: Het nieuwe Franse model werd echter in alle haast aan de verschillende fronten uitgereikt. Toen bij de gealliëerde vrienden het khaki, groengrijs of het beroemde "bleu d'hori¬zon" werd ingevoerd, behoorde de "casque Adrian" tot de nieuwe uitrusting van de frontsoldaat. Russen en Serviërs, Belgen en Italianen, Roemenen en Grieken en in de aanvang van 1917 de Amerikanen en zelfs de neutrale Nederlanders behoorden spoedig tot de verbruikers van deze Franse casque's.
 
Het Nederlandse leger volgt "Marianne"!
Dol de Nederlandse legerleiding moet zich blijkbaar al vrij vroeg bezig gehouden hebben met het helmenvraagstuk. De gro¬te verscheidenheid van hoofddeksels bij onze gemobiliseerden van toen, zoals kepi's, politiemutsen, kolbakken, sjako's, petten en veldmutsen, boden bij een onverhoopt conflict even¬min de nodige bescherming als aan de dragers van de roemruch¬te Franse kepi's van de slag aan de Marne. Frankrijk bood nu uitkomst: De oud-minister van oorlog, Bosboom, die van augustus 1914 - mei 1917 de leiding had over dit ministerie, maakt in zijn mémoires gewag van de aan¬koop van een proefpartij van 10.000 stuks uit Frankrijk, daar het met de eigen productie van stalen helmen minder vlot was gegaan. De 19e juni 1916 ontvangt Bosboom een schrijven van zijn col¬lega Loudon van Buitenlandse Zaken betreffende een Nederland¬se bestelling bij de Franse industrie inzake de aankoop van buskruit, trinitrotoluol en phosphorus én stalen helmen. "De Nederlandsche Regeering moest wel beseffen dat", aldus Jhr. Loudon, "het materiaal (waaronder dus ook de bewuste partij helmen begrepen is) wordt verstrekt tegen den prijs, waarop het de Fransche Regeering komt te staan, eene gunst, die tot dusver alleen was toegestaan aan de Gouvernementen der geallieerde Mogendheden." Onze Gezant en gevolmachtigd minister te Parijs Mr. A.L.E. Ridder de Stuers had knap werk verricht.
 
"De rembrug" in actie
De Directie van het Staatsbedrijf der Artillerie Inrichtingen aan de Rembrug te Zaandam, die inmiddels in het helmenproject nauw samenwerkt met de "Tijdelijke Commissie van Proefneming", onder voorzitterschap van de gepensioneerde luitenant-kolonel J.C. ten Noever de Brouw, bericht op 23 november 1916 aan de legerleiding: "Het gewicht der geleverde Fransche helmen bedraagt 0.740 K.G.: dat van de helm Nederlandsch fabrikaat is nog niet bekend, o.a. omdat geen volledig afgewerkte helm met binnenwerk beschikbaar is. Het gewicht zal ten naaste bij 1 K.G. bedragen.De geleverde Fransche helm wordt op 6 pas afstand door revolverkogels op sommige plaatsen doorboord, voornamelijk bij den aangezetten rand en bij den kam. De helmen van Nederlandsche aanmaak warden niet doorboord. Beide soorten zijn bestand tegen klewangslagen. Beide soorten worden op 50 M doorboord door kogels Model '95. Meerdere proeven zijn nog niet genomen."
 
Maar de Franse partij helmen, het staat al vast, is géén succes: In de bewuste helmencollectie van het Koninklijk Legermuseum bevinden zich eveneens een tweetal experimentele exemplaren in Nederland vervaardigd, die enigszins "Frans" aandoen, door de aangebrachte kam op de bol en de kleppen rondom de bol. Voor deze proeve, die waarschijnlijk vóór de komst van de grote partij "casques Adrian" is vervaardigd wordt verder, in de vrij omvangrijke correspondentie die er bestaat over deze materie, niet gerept. Inmiddels hebben op 15 en 29 april 1916, met o.a. medewerking van de 7 cm-veld, op de helmen schietproeven plaatsgevonden, die vrij ongunstig uitvielen. Ook op de 10e mei daarna vinden hernieuwde schietproeven plaats te 's-Gravenhage, onder leiding van de Commissie van Proefneming, alléén op een aantal bollen van de experimentele helm. De inmiddels opgeheven "Fabrieken van Stamp- en Perswerken, J.B. van Heyst en Zonen te 's-Gravenhage" vervaardigt, steeds in opdracht van de "Rembrug", de verschillende proefmodellen. Men besluit toch uiteindelijk verder te gaan in de richting van een eigen Nederlandse helm. De Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht, de generaal C.J. Snijders, R.M.W.O., bericht aan de minister van oorlog, dat de eerste proefserie van 28 stuks (14 stuks (a) met, 14 stuks (b) zonder luchtrooster), gezonden zijn naar de commandant van het veldleger, teneinde op last van die opperofficier deze exemplaren bij het 1e bataljon van het 18de Regiment Infanterie aan een proefneming te laten onderwerpen. Het succes is niet groot (zie afschrift van het "Rapport nopens den uitslag van den Regiments Commandant; d.d. 14 Juni 1916). De legerleiding zet haast achter het project. Van de inmiddels verkregen gegevens betreffende schietproeven met 1916 met de opmerking erbij, dat er afgeleverd dient te worden in partijen van 5.000 stuks te beginnen 4 weken na ontvangst van de staalplaat. Regelmatige leverantie's van de benodigde staalplaat uit het buitenland veroorzaakten vele moeilijkheden, begrijpelijk, Europa stond in vuur en vlam.
 
Op 9 november 1916 krijgt de firma Braat te Delft eveneens een opdracht tot de fabricage van 50.000 helmen, af te leveren in partijen van 25.000 stuks, het materiaal wordt geleverd door het Staatsbedrijf (Artillerie Inrichtingen). De toen vervaardigde M'16-helmen werden geperst zonder, en met één of drie sleuven voor het doorlaten van ranselriemen, er waren modellen mét en zonder luchtgaten. De opdracht om het lederen binnenwerk en de zwart-lederen stormbanden te vervaardigen werd gegund aan de: "Koninklijke Fabriek van Hoeden en Militaire equipementsstukken (1783) Fa. Frans Pauwels" te 's-Gravenhage, een oud, gerenommeerd bedrijf, gevestigd in een deftige winkel in de Hoogstraat 29 aldaar, nog wel bekend bij vele oudere Hagenaars en niet-Hagenaars. In 1916 werd, ondanks materiaal- en personeelsgebrek, toch wel gedegen werk geleverd. Tijdens de mobilisatie 1939-1940 werden duizenden helmen M'16 wederom aan de troepen uitgereikt, waarvan zowel de helm als het lederen binnenwerk in een prima staat verkeerden. Geleidelijk aan werden grote delen van de Koninklijke Landmacht van helmen voorzien. Latere orders tot vervaardiging van M'16 werden zelfs in Engeland, in Leeds uitgevoerd.
 
In het begin van de dertiger jaren kwam, als een verbetering op M'16, de z.g. "gekraalde Röchling-helm" uit, zo genoemd naar de metaalsoort, waarvan dit nieuwe exemplaar was vervaardigd. De vrij scherpe randen van M'16 waren oorzaak, dat gekraalde randen werden aangebracht. Dok dit model (veelal geschilderd in een doffe olijfgroene tint), behoorde tot 1940 tot de gangbare modellen, in gebruik bij het leger. Met de komst van de nieuwe helm M'28, werden grote partijen M'16 opgeslagen en meestentijds uitgereikt aan herhalingslichtingen. Op het einde der dertiger jaren werden de Rijksveldwacht en diverse gemeentelijke politiekorpsen, die overgingen tot de oprichting van storm- of karabijnbrigades en vele Vrijwillige Burgerwachten eveneens uitgerust met de M'16. Voor de politiekorpsen werd de helm zwart geverfd en meestentijds voorzien van het rijks- of gemeentewapen in wit metaal. Enige exemplaren hiervan zijn aanwezig in het Legermuseum te Leiden.
 
De Franse helm M'15 werd nog proef gedragen o.a. bij het 3de Regiment Huzaren te 's-Gravenhage, het 9de Regiment Infanterie te Leeuwarden en bij de Kaderlandstorm. Zelfs in 1927 werd, bij een kleine oefening in de omgeving van Voorburg - Leidschendam, de "casque Adrian", geschilderd in de originele Franse tint "bleu d'horizon", waargenomen bij onderdelen van de Regimenten Grenadiers en Jagers. Daarna verdwijnt in Nederland deze proefhelm, die in 1916 het predicaat "goedgekeurd" niet haalde, naar verschillende Vrijwillige Burgerwachten en Luchtbeschermingsafdelingen. "Mei 1940", dat aan véél in onze Nederlandse samenleving een abrupt einde maakte, doet ook de M'16, de "Röchling-helm" en de "casque Adrian" voorgoed verdwijnen in de onmetelijke krijgsbuitopslag van het staalhongerige Groot-Duitse rijk.

F.J.H.Th. Smits, Referendaris Ministerie van Defensie

I
 
Internet: De Helmplaat
De ontwerper van de ovale roodkoperen helmplaat is Christiaan Johannes ‘Chris’ van der Hoef. (1875-1933). Chris was in de periode 1900-1930 een vooraanstaand en vernieuwende ontwerper van o.a. penningen. Hij vernieuwde in eigen stijl de Nederlandse penningkunst. De twee schetsen (rechts), een heraldische Nederlandse leeuw geplaatst in een ovaal en een opmerkelijk robuuste gekroonde W van Wilhelmina, zijn een goed voorbeeld van Van der Hoefs oeuvre. Binnen de organisatie van de krijgsmacht is echter de gekroonde beginletter van de naam van de regerende voorst(in) voorbehouden aan het gebruik op vaandels, standaarden en vuurmonden en op door het staatshoofd geïnitieerde onderscheidingen en medailles. Om die reden zal de gekroonde W waarschijnlijk zijn afgekeurd. De krijgsmacht is een Koninkrijks aangelegenheid en daarom past het hiervoor de heraldische Nederlandse leeuw te gebruiken. In 1940 veroorzaakte de helmplaat grote opschudding en angst tijdens gevechten in de meidagen. Het plaatje met de Nederlandse leeuw ‘en reliëf’ bleek de mogelijkheid tot afschampen van kogels, die de helm troffen ongunstig te beïnvloeden. zie Armamentaria aflevering 32 1997 pagina 109 t/m 111). De helmplaat, die veelal werd gepoetst, werd verwijderd met de stormdolk, bajonet of een ander scherpe voorwerp. De heer P.Bierma schrijft hierover: ‘Op last van de legerleiding moest de plaat van de helm worden verwijderd, omdat bij de Duitse aanval in mei 1940, was gebleken, dat bij een kogeltreffer op de plaat hier stukken vanaf spatten een soms oogletsel brachten. Dit overkwam o.a. Egbert J. Keizer van Oude Bildtzijl op de Grebbeberg (www.leger1939-1940.nl). HelmplaatDe kale stalen plek werd gecamoufleerd met verf en zand. Niet wetende dat tijdens in juni 1927 op verzoek van de legerleiding genomen schietproeve bij de Artillerie Inrichtingen, al was gebleken dat de helmplaat de kans op doorboring van kogels en scherven niet verhoogde, de voorzijde met helmplaat bood zelfs meer weerstand dan de achterzijde!. Uit ´De Wacht´, dpl. D. Pront, 1/1/18R.I.;
 
M53: In de onmiddellijke nasleep van de oorlog gaf Nederland Britse Mk.II en Mk.III helmen uit. Maar nadat Nederland bij de NAVO kwam, werd de Amerikaanse M1 geadopteerd. Lokale productie van een M1-kloon begon in 1953, met de stalen buitenhelmen geproduceerd door de Verenigde Blikfabrieken (Verblifa). Latere klonen gemaakt naar Nederlandse specificaties werden verkregen van de Duitse firma's Linnemann-Schnetzer, Schuberth en VDN en het Oostenrijkse bedrijf Ulbrichts Witwe. Er werd zowel magnetisch als niet-magnetisch staal gebruikt. De kinriem had een tweevoudige koperen sluiting. Vroege binnenhelmen waren gemaakt van harsweefsel, hadden A-ringen met bouten, een insignia-oog en een leren kinband. Vanaf de jaren zeventig werden voeringen gemaakt van thermoplast en de ringen werden op hun plaats geklonken. Het insignia-gat werd weggelaten na 1974 en de helm kreeg een webbing kinband. Kenmerkend voor alles behalve de vroegste Nederlandse liners is de zweetband die is vastgemaakt met lussen en drukknopen. Binnenhelmen werden geproduceerd door een aantal lokale fabrikanten en door de Oostenrijkse firma Ulbrichts Witwe, Dansk Kunststof Industri, en door de Duitse firma's Schuberth en VDN, de datum en initialen van de fabrikant zijn gestempeld of ingedrukt aan de binnenkant. De M53 was gespoten in een donker olijfgroene kleur (blauwgrijs of wit voor de luchtmacht en de marine). De initialen van de fabrikant werden op de rand van de stalen buitenhelm gestempeld en meestal in de binnenkant net onder de klep. Er werden vaak netten of een passende camouflage in US Woodland of lokaal gemaakt Britishstyle Disruptive Pattern Material (DPM) gedragen. In Nederland gemaakte helmen werden ook verkocht aan Luxemburg.